Opdrachtgever: Ministerie van Binnenlandse Zaken
Producent: Johan Enschedé
Ontwerp & uitvoering: Jelle van der Toorn Vrijthoff en
André Mol
Toen Total Design in 1993 de opdracht kreeg om het nieuwe Nederlandse paspoort te ontwerpen, was dat een bijzonder moment. Het Ministerie had net de slepende affaire rond het zgn. KEP paspoort achter de rug en wilde met grote zekerheid een nieuw paspoort laten ontwikkelen dat aan alle veiligheidseisen voldeed, maar zonder problemen en parlementaire enquêtes achteraf. Ik was bij de Staatsdrukkerij eerder betrokken geweest bij de ontwikkeling van beveiligd drukwerk en dat zou de reden kunnen zijn dat ik daarom werd benaderd. Total Design bood daarbij de zekerheid van continuïteit voor dit project.
Drukkerij Johan Enschedé zou in opdracht van het ministerie van BIZA de hoofdaannemer van de opdracht zijn. Total Design was onderaannemer.
Bij aanvang van de opdracht werden zware beveiligingseisen aan TD gesteld. Er moest een aparte ruimte worden afgezonderd binnen het bureau voor de medewerkers die het ontwerp gingen maken. Alle schetsen en tekeningen moesten worden genummerd en aan het einde van elke werkdag worden opgeborgen in een kluis. De medewerkers moesten strikte geheimhoudingsverklaringen tekenen alvorens met het project aan de gang te kunnen.
Het ontwerp bestond simpel gezegd uit een stripverhaal over de Nederlandse geschiedenis. Een canon dus. Ik had enkele schetsen gemaakt waarin o.a. De Nachtwacht van Rembrandt was afgebeeld. Ik volgde daarbij mijn liefde voor de stijl van de klare lijn zoals wij die kennen van Hergé, Martin Lodewijk, Joost Swarte en andere grote striptekenaars van de Lage Landen. Het principe van dat ontwerp werd goedgekeurd. Daarna begon een complexe procedure.
Allereerst moest het stripverhaal een script krijgen, tekst en beeld uit betrouwbare bronnen. M.a.w. een Nederlandse canon voordat de officiële canon werd gemaakt in 2006. Hiervoor wilde ik niet één of enkele hoofddocenten van diverse universiteiten vragen, omdat deze vaak controverse oproepen. Ik richtte mij tot het meest integere alternatief en dat was Het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis in Den Haag. Dit instituut ontstond in 1902, werd diverse malen gereorganiseerd, kreeg andere namen en bazen en werd in 1989 omgevormd tot het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis.
Er waren dertig pagina’s beschikbaar voor het beeldverhaal en ik ging er van uit dat elke pagina een collage kon bevatten van vier historische momenten in tekst en beeld. Dat betekende dus 120 momenten uit de Nederlandse geschiedenis. Het instituut zette er een commissie van historici op met verschillende expertises. Er werd ook een tekst geschreven voor elke pagina. Die tekst bestond uit een kleine inleiding in leesbare tekst en een langere tekst die in microformaat werd afgebeeld . Het doel van microtekst was beveiliging.
Toch werd er van uitgegaan dat, ook al was die tekst met het blote oog nauwelijks leesbaar, deze toch een waarheidsgetrouwe inhoud moest hebben. Ook de uitvoering in pasteltinten was onderdeel van de beveiliging. Verder waren er diverse andere beveiligingen in het ontwerp opgenomen waardoor beperkingen in vorm en stijl ontstonden. De illustraties moesten een waarheidsgehalte hebben en daarom werd voor elk onderwerp gezocht naar tenminste drie bronnen. Dat waren museumstukken, etsen, schilderijen, wetenschappelijke voorwerpen en veel fotografisch materiaal. Toen de landsadvocaat dit zag gebeuren, gebood hij dat Total Design verantwoordelijk moest dragen dat alle bronafbeeldingen vrij beschikbaar werden gemaakt. Auteursrecht is een ingewikkelde materie, maar uiteindelijk is dat met enige moeite gelukt.
De binnenkant van het omslag werd in diepdruk gedrukt en daarbij werd de drukvorm met drie ingesneden inktrollen in drie kleuren van inkt voorzien. Een techniek die zeer moeilijk is na te maken. Verder werd er een gepositioneerd watermerk opgenomen op elke pagina op een daarvoor bestemde ruimte in het ontwerp.
De uitvoering en preproductie van het paspoort waren een zeer arbeidsintensieve opgave waar André Mol in het bijzonder een zeer belangrijke bijdrage aan heeft geleverd.
Aan het geheel van het ontwerp lag een stramien ten grondslag van aaneengesloten zeshoeken, een zgn. bijenkorfmotief. Op basis daarvan werden alle maatvoeringen zeer gedetailleerd uitgewerkt om te zorgen dat alle beeldelementen en typografie geplaatst konden worden in dat stramien.
Ook de beeldvullende achtergrond van zeshoeken werd op alle pagina’s in varianten doorgezet en wel zo dat elke mm2 op een pagina slechts éénmaal in het hele paspoort voorkwam.
Tot slot zijn hierbij alle beeldpagina’s afgebeeld met daarbij de tekst per pagina, inclusief de leesbaar gemaakte microtekst.
Mijn idee om bij elk uitgegeven paspoort een vergrootglas cadeau te geven werd helaas niet gehonoreerd. Voor de prijs die de burger moest betalen, leek mij dat een sympathieke geste.
Ook mijn idee om in het omslag meer goud op te nemen werd niet gehonoreerd. Alle Europese pasporten moesten exact gelijk zijn om discriminatie op nationaliteit bij de douane uit te kunnen sluiten.
Vele Nederlanders hebben bij gebrek aan een vergrootglas de teksten nooit goed kunnen lezen.
Daarom is elke pagina hier afgebeeld met de daarbij horende tekst.
Voor de jaartelling kreeg het Nederlands landschap vorm als gevolg van fluctuaties in de zeespiegel, door afzettingen van gletsjers in het noorden en van rivieren in het zuiden.
De romein Plinius Maior schreef in de eerste eeuw over de Chauken in Oost-Friesland: ‘Daar stort de oceaan zich met twee tussenpozen des daags en des nachts in een geweldige stroom over een onmetelijk land uit, zodat men bij deze eeuwige gang in de natuur twijfelt, of de bodem tot de aarde of tot de zee behoort. daar leeft een armzalig volk op hoge heuvels of liever op door hen met de handen opgeworpen hoogten tot op het uit ervaring bekende peil van de hoogste vloed.’
De oudste bewoners leefden van de jacht op rendieren en ander wild en het verzamelen van vruchten. Rond 4000 vóór de jaartelling vestigden zich in het zuiden de eerste landbouwers.
Bodemvondsten geven enige indruk van de activiteiten van de vroege bewoners, bijvoorbeeld vuurstenen gereedschappen als pijlpunten en vuistbijlen, die wellicht ook bij de jacht OP mammoeten zijn gebruikt. Vooral in Drenthe kan men nog tientallen hunebedden zien, ooit grafheuvels, waarin met de doden ook aardewerk werd begraven. De oudste bekende afbeelding is een houten beeldje, daterend van ongeveer 6500 jaar geleden, dat gevonden werd bij Willemstad.
De grens van het Romijnse rijk liep langs de Rijn van Nijmegen, Utrecht en Leiden. Legerkampen en wegen maakten verdediging van het zuiden tegen de Friezen en andere volken mogelijk. De ‘limes’ stond overigens handel en culturele uitwisseling niet in de weg.
De romein Tacitus beschreef de opstand van de Bataven, die in 69 uitbrak onder leiding van de kaninefaat Brinno. De Bataaf Julius Civilis nam het roer spoedig over. Tacitus legde hem een redevoering in de mond waarin er op werd gewezen dat zelfs de stomme dieren vrijheid genieten en rechtgeaarde mensen deugd betrachten. Maar in werkelijkheid hadden de Germanen, die aanvankelijk succes boekten, allerlei andere drijfveren. De romeinen sloegen overigens terug en sloten vrede met Civilis. Hun soldaten bleven nog lang een vertrouwd beeld in Nederland.
Het Romijnse rijk bracht handel op gang. In de landbouw waren grote bedrijven met landhuizen een nieuw verschijnsel.
De romeinse cultuur verspreidde zich vanuit de militaire kampen, zoals de nu verdronken Brittenburg, en vanuit de landhuizen. De Germanen kwamen in aanraking met stenen wegen, kanalen zoals de Corbulogracht bij Voorburg en gebouwen voor de gemeenschap. Die laatste waren niet alleen tempels, maar ook amfitheaters en badhuizen. Binnenshuis vielen mozaïeken en gebruiksvoorwerpen te bewonderen.
De Germanen hadden goden: o.a. Wodan en Freia. Zendelingen zetten de bijl in de Wodanseik. Zij brachten het evangelie.
De kerstening, in Utrecht door Willibrord op gang gebracht, verliep langzaam. Waar het Christendom zijn intrede had gedaan, zaten onder een dunne bovenlaag veel heidense gewoonten en gebruiken verborgen. Dit bleek uit kunstuitingen, zoals gemmen. De in heel Europa vermaarde prediker Bonifatius ondervond dat niet alle Friezen hem waardeerden. In 754 werd deze Engelsman bij Dokkum vermoord.
Het rijk van Karel de Grote strekte zich uit tot in Duitsland, Frankrijk en Italië. Ook in Nederland bracht het na de volksverhuizingen politieke orde, onderwijs, kunst en beschaving. De Friezen profiteerden van de rust met hun handel vanuit het knooppunt Dorestad.
Aangetrokken door de rijkdom van deze streken, teisterden de Vikingen in snelle schepen kusten en rivieren. Zij hielden onverwachte strooptochten. Dorestad ging aan plunderingen en verzanding ten onder. De handel verplaatste zich naar elders. De monnik Alpertus beschrijft hoe nog in 1006 Tiel door de inwoners in paniek werd verlaten. De Noormannen deden hun werk, maar gingen er vandoor toen er een legertje aankwam, ‘zodat het wel een vlucht leek’. Een jaar later waren ze terug. Soms vestigden Vikingen zich aan het water en kregen ze land in leen.
Het laagland kenmerkte zich door boerderijen op terpen. Elders vestigden boeren zich in esdorpen of verspreid op bos- en veldkampen.
Hoewel na de Noormannen aanvallen de handelsnederzettingen Dorestad en Witla verdwenen, bleef de Friese handel in Stavoren, Groningen, Tiel, Utrecht en Deventer tot de 11e eeuw van belang. Eerst kwamen Vlaamse kooplieden ervoor in de plaats. Toen rond 1200 grotere koggeschepen ingang vonden, keerde het initiatief terug naar de Zuiderzee- en IJssel steden. Deze sloten zich aan bij de Duitse Hanze.
Het christendom bracht inkeer en beweging. Alle bewoonde plaatsen kregen een kerk als rustpunt. Kloosters verrezen op eenzame plekken. Anderzijds boden bedevaarten en kruistochten naar verre streken de kans om godsdienstijver met reislust en avontuur te verenigen.
Rond 700 ontstond het Oudnederlands, maar teksten in die taal dateren pas uit de 10e en de 12e eeuw. Het vroegst is een handschrift met psalmen, waaruit de regel ‘singit gode al ertha, lof quethet namon sinin’ ofwel ‘zingt voor god. heel de aarde, looft zijn naam’. De tweede gaat over aardse liefde: ‘Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic enda thu. Uuat unbidan uue nu?’ Ofwel ‘Alle vogels zijn nesten begonnen behalve ik en jij. Wat wachten we nu?’. De latere ontwikkeling van het Nederlands bracht grote verscheidenheid in dialecten.
De ridderlijke graaf Floris V was geliefd bij burgers en boeren. Vanwege zijn politiek werd ‘der keerlen god’ in 1296 bij Muiderberg door zijn eigen adellijke leenmannen vermoord.
In Nederland regeerden bisschoppen als wereldlijke heren over het sticht, dat wil zeggen Utrecht, Drenthe en Overijssel. Evenals de hertogen van Brabant en Gelderland en de graven van Holland en Zeeland, hielden zij hun land in leen van de Duitse keizer. Zelf werden zij ook weer met raad en daad terzijde gestaan door eigen leenmannen. Limburg was in kleinere eenheden opgedeeld. Friesland en de Groningse ommelanden hadden geen heer, maar werden bevolkt door vrije boeren.
In de middeleeuwen hadden bisschoppen, zoals die van Utrecht, wereldlijke macht. Hun conflicten met andere heren vochten zij uit met alle middelen die hun ten dienste stonden.
Dichters, vertellers en narren volgden de hoven van de grote heren, die vaak rondtrokken. Een hofdichter en bekende gast van de Hollandse graaf in de Haagse ridderzaal, willem van Hildegaersberch, nam geen blad voor de mond: ‘wouden priesters ende heren hem selven eerst ter doghet keren, tghemene volck soude hem schamen, dat si niet ter doecht en quamen’, ofwel: Als de priesters en de heren maar eens deugdzaam leefden, zou het volk zich schamen als het dat ook niet deed.
In de late middeleeuwen werden de Nederlanden verscheurd door strijd tussen Hoeken en Kabeljouwen in Holland, Schieringers en Vetkopers in Friesland, Hekerens en Bronkhorsten in Gelderland. De groeiende macht van de Bourgondische hertogen maakte hier een eind aan.
Voor de bouw van de domkerk in de bisschopsstad Utrecht werd in het hele land gecollecteerd. tegen de pracht van architectuur en kerkelijke kunst rees echter ook verzet. geert grote schreef in scherpe bewoordingen dat men het vele geld voor de domtoren beter aan de armen had kunnen geven. Hij wilde geen zelfverheffing, maar persoonlijke toewijding aan god. Zo dachten ook Thomas a Kempis in Zwolle en zuster Bertken in Utrecht. de laatste liet zich bij een kerk inmetselen om te kunnen bidden en schrijven. Pater Brugman daarentegen trok in deze door de pest overschaduwde tijd rond als prediker.
Van de 11e tot de 14e eeuw groeven vrije boeren sloten en vaste patronen om het Hollands/Utrechtse veengebied te ontginnen.
Sporen van waterbeheersing bij dreigende overstroming of voor ontginning gaan terug tot de 12e eeuw. Vaak gaven cisterciënzer monniken leiding aan de samenwerkende bewoners of dorpen. een eeuw later waren er al instellingen met zeggenschap over aanleg en onderhoud van dijken, sloten en sluizen voor een regio. Toch verergerde een gebrekkige samenwerking de gevolgen van de st. Elizabeth vloed (1421).
De Rotterdamse Erasmus (146?-1536) was een kritisch en onafhankelijk geleerde van groot formaat en het Europese humanisme. Vis en vooral haring was een voornaam bestanddeel van de volksvoeding. Met het buisschip verplaatste de visserij zich in de 15e eeuw verder uit de kust, omdat de vangst aan boord gekaakt en gezouten kon worden Daardoor steeg ook de handel weer en groeide de haringvisserij tot hoeksteen van de Hollandse stapelmarkt. Liefst 80% van de vis werd uitgevoerd. Na ongeveer 1660 nam het belang van de visserij af door dalende consumptie en buitenlandse concurrentie. De haringvloot kromp in en men ging met de grotere hoekerschepen tot zelfs bij IJsland kabeljauw vangen.
Er ontstonden steden die handel en nijverheid naar zich toetrokken. In Zeeland bloeide de handel op Engeland. Bergen op Zoom en Deventer kregen belangrijke jaarmarkten. Leiden kreeg een lakenindustrie. Holland had de Dortse stapel en ontwikkelde zijn Oostzeehandel. Stadslucht maakt vrij. Vorsten verleenden de burgers of poorters gezamenlijke vrijheden in stadsrechten. Zelf zorgden de steden voor de openbare orde, de verdediging en de eigen rechtspraak. Verder regelden ze het economische leven, onder andere via de gilden en de vaststelling van maten en gewichten. Ook de zorg voor armen en zieken ging langzamerhand van de kerk op de stad over.
Zoals Jezus de tempel zuiverde, wilden velen dat met de kerk doen. Erasmus, Luther en Calvijn, doopsgezinden en rooms-katholieken probeerden dit ideaal op hun eigen wijze te bereiken. De gebrandschilderde ramen van de Sint Janskerk in Gouda zijn grotendeels het werk van de gebroeders Crabeth. De voorstellingen waren meest bijbels, maar de schenkers werden duidelijk vermeld. Zo gaf Willem 1 samen met zijn vrouw Anna van Saksen het raam van de tempel reiniging. ‘Glazen’ waren geliefde relatiegeschenken onder stadhouders, steden en rijke burgers. Ze kwamen niet alleen in kerken, maar ook in stadhuizen terecht ter meerdere glorie van gevers en ontvangers.
Karel V voltooide de centralisatie van bestuur en rechtspraak in Nederland. Landvoogdes Maria van Hongarije werkte nu samen met landelijke raden en rechtbanken in Brussel en Mechelen. De Hertog van Alva maakte zich gehaat met de invoering van een belasting van tien procent op de verkoop van onroerend goed. Deze ‘tiende penning’ verdween alweer snel. De overwinning was echter tijdelijk, want tijdens de republiek werden de belastingen later nog veel hoger. Bovendien drukten ze onevenredig zwaar op minder vermogenden. Een voorbeeld van Hollandse vindingrijkheid dat wereldwijd navolging heeft gevonden, is de zegelbelasting op akten, paspoorten en dergelijke.
Willem van Oranje leidde de opstand tegen het centrale bestuur. In 1584 werd hij te Delft door pistoolschoten vermoord. Het lied Wilhelmus van Nassouwe, toegeschreven aan Marnix van sint Aldegonde, werd tijdens de opstand geliefd als uiting van vrijheid, standvastigheid en godsvertrouwen. In de loop der tijden veranderde de melodie. In de 19e eeuw koos men voor ‘wien neerlands bloed door d’adren stroomt’ van Hendrik Tollens als volkslied. Maar het Wilhelmus keerde weer terug op de wijs van Valerius’ gedenkklank.
De vanuit Spanje opgelegde godsdienstige, financiële en militaire maatregelen leidden tot weerstand bij adel en burgerij. Tussen 1566 en 1588 kwam het van opstand tot afzwering van Phillips II als landsheer. De Republiek de Zeven Verenigde Nederlanden ontstond.
In 1566 vroegen edelen om matiging van de godsdienstpolitiek. Ze werden smalend geuzen, bedelaars. genoemd. De beeldenstorm en de onderdrukking van de woelingen door Alva leidden tot de Tachtigjarige Oorlog. Zeven noordelijke gewesten verenigden zich in 1579 tot de Unie van Utrecht, ‘als off zyluiden maer een provincie waren’. Samen wilden ze hun rechten en hun godsdienst verdedigen. In 1581 werd Philips II als landsheer afgezworen. Uiteindelijk namen de provincies zelf de hoogste macht op zich. Sinds 1588 regeerden de Statengeneraal vanuit ‘s-Gravenhage.
Tussen 1574 en 1636 kwamen in Leiden, Franeker, Groningen en Utrecht universiteiten. Dankzij de vraag naar godsdienstige, politieke en onderhoudende lectuur bloeide het boekbedrijf.
De overheid en de kerk wilden de kennis en het gedrag van het volk verbeteren. Daarom kreeg het onderwijs veel aandacht, met gunstig gevolg voor zowel handel en industrie als het politieke, culturele en godsdienstige leven. Nederland had naar verhouding weinig analfabeten. Wetgeving voor het huwelijk en het openbare leven moest het ideaal van de ‘gemene rust’ helpen verwerkelijken. Tegen bijgeloof, toverij en ruwe volksgebruiken stelde men zich te weer.
Met een krukas konden molens rond 1600 scheepshout gaan zagen. Daarnaast werden ze gebruikt voor het maken van olie en papier. In de Zaanstreek stonden wel 600 industriemolens opeengepakt.
De scheepsbouw ging met de handel gelijk op. Het bedrijf concentreerde zich in de 17e eeuw rond Zaandam en de West-Friese steden. Het veelgebouwde fluitschip had een relatief groot laadvermogen en kon door de lichte bewapening met minder bemanning toe. De toepassing van vurenhout maakte dit type minder duurzaam maar veel goedkoper dan de gangbare eikenhouten schepen. De Nederlandse werven werkten daarom veel voor de export. In de 18e eeuw ging de voorsprong echter weer verloren.
Predikanten stonden centraal in een van godsdienst doortrokken samenleving. De bekende Statenbijbel verscheen in 1637.
Vergeleken met de gewelddadige godsdienstvervolgingen Elders in Europa bood de republiek een aanzienlijke mate van vrijheid en tolerantie. Wel kreeg alleen de calvinistische kerk officiële erkenning en steun van de staat. Niet-calvinisten hadden geen toegang tot bepaalde beroepen en ambten. Andere Christenen en Joden mochten echter in schuilkerken en synagogen hun diensten houden.
De vrede van Munster (1648) bracht algemene erkenning voor de machtige Republiek. Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619) en Johan de Wit (1625-1672) leverden een belangrijke bijdrage aan de opbouw van de staat. Zij moesten hun politiek echter met de dood bekopen.
De dichter Joost van den Vondel (1587-1679), verontwaardigd over het ter dood brengen van Van Oldenbarnevelt, schreef hierover het gedicht Het Stokske. Een citaat: ‘o stok en stut, die, geen verrader/ maar ’s vrijdoms stut en Hollands vader/gestut hebt, op dat wreed schavot;/toen hij voor ’t bloedig zwaard most knielen,/veroordeeld, als een seneca/door nero’s haat en ongena,/tot droefenis der braafste zielen.’ Anderen zagen echter in van Oldenbarnevelts tegenstander Prins Maurits (1567-1625) de staatsman waaraan de republiek zijn voortbestaan dankte.
De nieuw verworven rijkdommen stelden de zelfbewuste burgerij in staat zich door schilders te laten portretteren, bijvoorbeeld in fiere schuttersstukken als Rembrandts Nachtwacht (1624).
Bekende schilders uit deze tijd zijn Rembrandt van Rijn, Frans Hals, Meindert Hobbema, Frans van Mieris, Jan Steen, Johannes Vermeer, Jacob van Ruysdael, Judith Leyster en haar man Jan Miense Molenaar. Pieter Lastman, Paulus Potter, Gerard Dou, Willem van de Velde de Oude en de Jonge. Nicolaes Maes, Ferdinand Bol, Jan van Goyen, Carel Fabritius, Gerard Terborch, Abraham Bloemaert, Aelbert Cuyp, Pieter Saenredam en Pieter de Hoogh.
.
De wetenschap bloeide en vond toepassing in nieuwe en betere instrumenten. De natuur leerde men beter zien en nameten met Van Leeuwenhoeks microscoop en Chr. Huygens’ slingeruurwerk.
De kennis van de wereld nam ook toe door het verschijnen van reisverslagen. Deze waren deels praktisch van aard, zoals de routebeschrijving naar Indië van Jan Huygen van Linschoten (1563-1611). In 1646 verscheen het ‘journael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe vande oostindische reyse, begrijpende veel wonderlijcke en gevaerlijcke saecken hem daer in wedervaren’ van Willem Bontekoe (1587- na 1646). Zijn avontuurlijke reisverslag bleef eeuwenlang populair.
De handelsexpansie in Europa en andere werelddelen moest op zee worden bevochten en veiliggesteld. De drie grote vlootvoogden Piet Hein (1577-1629), Maarten Tromp (1598-1653) en Michiel de Ruyter (1607-1676) sneuvelden in de strijd.
Om het streven naar vrije handelswegen te steunen, schreef de rechtsgeleerde Hugo de Groot (1583-1645) zijn boek ‘Mare Liberum’ (1609). Met ‘de Lure Belli ac Pacis’ (1625) legde hij een grondslag voor het moderne volkenrecht. Toen woonde De Groot overigens al in het buitenland. Geleerden als Descartes, Bayle, Locke en Comenius profiteerden van het vrije klimaat, de grofmazige censuur en de bloeiende drukkerijen in de republiek om hier hun werk te doen uitgeven. De Groot werd echter in 1619 op slot Loevestein gevangen gezet. Na twee jaar vluchtte hij in een boekenkist.
Het grondgebied werd met forten, en door het op grote schaal droogleggen van binnenmeren, geconsolideerd.
De inpolderingen dienden als verdediging tegen de zee en uitbreiding van landbouwgrond. In Noord-Holland ontstonden tussen 1612 en 1635 achtereenvolgens de Beemster, de Purmer, de Wormer, de Heerhugowaard en de Schermer. De waterbouwkundige Jan Adriaensz Leeghwater (1575-1650) leverde hieraan een grote bijdrage. Ook in andere delen van het land vond landwinning plaats.
Trekvaarten boden een efficiënt vervoersnet. Pas in de negentiende eeuw stond de trekschuit voor gezapig conservatisme.
Orgels waren in de 17e en 18e eeuw een spil van het muziekleven. De overheid of particuliere schenkers zorgden graag voor een mooi instrument. Bij bespelingen, na de diensten of in de avond, wandelden toehoorders in de kerk rond. Nederland kent veel orgels, van Haarlem tot Bolsward en van Leens in Groningen tot Goes in zeeland. Een befaamde organist uit die tijd was Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621).
Na het rampjaar 1672 voorkwamen Willem III en raadpensionaris Heinsius nieuwe aanvallen op het land door te zorgen voor evenwicht tussen de Europese machten. Bij de Vrede van Utrecht (1713) bleek de Republiek voor deze rol echter financieel en militair toch te zwak.
In 1500 telde ons land ongeveer 1 miljoen inwoners. Dit aantal steeg tot circa 1,9 miljoen rond 1650 en bleef daarna ruim een eeuw vrijwel gelijk. Verbeterde leefomstandigheden zorgden in de 17e eeuw voor een natuurlijke groei. Terwijl de werkgelegenheid in leger, vloot, landbouw en industrie immigranten uit de zuidelijke Nederlanden, Frankrijk, Duitsland en Scandinavië trok. Tot ongeveer 1740 lag de welvaart hier namelijk hoger dan in het buitenland. Toch duwden duurtejaren van misoogsten of oorlog grote groepen naar de bestaansgrens, en menigeen er overheen.
In de 18e eeuw regeerden onderling ruziende regentenklieken. Orangisten onder het volk, zoals de Rotterdamse visverkoopster Kaat Mossel, stelden al hun hoop op de stadhouders. De patriotten probeerden hun eigen idealen van redelijk bestuur ingang te laten vinden.
Betje Wolff en Aagje Deken schreven ‘De Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart’, waarin Sara hoort over een weduwe die vroeger was gedwongen een welgestelde, maar weinig deugdzame heer te trouwen. Het huwelijk verliep rampzalig, maar zij bleef ‘in alle opzichten een voorbeeld van deugd, van zedigheid, van geduld’. Sara mocht zelf een man kiezen. Dat pakte inderdaad veel beter uit: ‘weet dan dat onze vriendin Burgerhart, sedert tien jaren, zeer gelukkig leeft met haar braven man, en reeds moeder is van vijf aardige kinderen. die zij voorbeeldig opvoedt’.
Welgestelden richtten genootschappen op om kunsten en wetenschappen te beoefenen of natuurkundige proeven te nemen.
Gezelligheid begon een voorname plaats in te nemen. In het gezin kreeg de opvoeding van kinderen veel aandacht. De ouders staken geld in fraaie meubels, schilderijen en klokken. Porselein en zilver gaven fleur aan het koffie- en theedrinken in de salon of in de theekoepel en natuurlijk ook aan de maaltijden. Lezen en muziek maken waren geliefde huiselijke bezigheden, ook in gezelschappen.
De machtige stapelmarkt verloor na 1750 terrein en overleefde de Franse tijd niet. Met de aanvoer van koloniale producten kwam er rond 1830 pas verbetering in de economische malaise.
Na 1815 kwam Indië als kolonie rechtstreeks onder de Nederlandse regering. Vanaf 1830 dwong de overheid de inlandse bevolking om bepaalde gewassen te verbouwen. De staat kreeg een deel van de opbrengst. Dat leverde een aanzienlijk bedrag op. Pas na 1870 veranderde dit geleidelijk. Particulieren staken nu ook geld in Indië, met name in plantages en mijnbouw. Intussen ging de uitbreiding van het Nederlandse gezag over alle eilanden soms met geweld gepaard, zoals in Atjeh en op Lombok.
Toen het Franse bewind in november 1813 instortte, vroeg een driemanschap de zoon van Willem V om terug te keren. Hij werd uitgeroepen tot soeverein vorst en regeerde als koning Willem I.
De Franse tijd liep van 1795 tot 1813 en viel uiteen in de Bataafse republiek (1795-1806), het koninkrijk Holland (1806-1810) en de inlijving bij Frankrijk (1810-1813). Nederland nam toen belangrijke vernieuwingen van de fransen over, zoals gelijkstelling voor de wet (1796), een grondwet (1798), landelijke eenheid in maten en gewichten, wetboeken en rechtspraak, het kadaster, de burgerlijke stand en vaste achternamen. Onderwijs, belastingen en gevangeniswezen werden verbeterd.
Onder Willem I werd de aanleg van wegen en kanalen in het hele land aangepakt. De trein reed in 1839 van Amsterdam naar Haarlem. Met stoomgemalen werd de Haarlemmermeer drooggelegd. Tenslotte kwamen het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg tot stand.
In de 19e eeuw begon, eerst nog bescheiden, de groei van het overheidsapparaat. Ambtenaren voerden meer Taken uit. Dit gebeurde bij de rechterlijke macht, het onderwijs, de gezondheidszorg, de belastingdienst en het beheer van het cultuurgoed. De status van overheidsdienaren bleek uit hun ambtskledij, een toga voor professoren en rechters, een uniform met steek en degen voor Haagse ambtenaren.
In 1830 werd Van Speyk een nationale held, toen hij zijn schip en bemanning opblies om niet in Belgische handen te vallen.
Schrijvers hielden hun landgenoten een spiegel voor die niet altijd flatteerde. Daarin zag men telkens een andere persoon haarfijn uitgebeeld. Potgieter veroordeelde de laksheid van Jan Salie. Nicolaas Beets, alias Hildebrand, liet in zijn ‘Camera Obscura’ een bonte stoet van zeurkousen, pietlutten en welmenende, stijve burgers voorbij trekken, zoals Robertus Nurks en de families Stastok en Kegge. Kneppelhout haalde studenten over de hekel. Zο kwamen de Nederlanders in de 19e eeuw zichzelf tegen, van de Brave Hendrik tot de deugniet Woutertje Pieterse.
Thorbecke (1798-1872) had grote invloed op de grondwet van 1848. De verantwoordelijkheid verschoof van de koning naar de ministers en het parlement kreeg meer bevoegdheden. In andere wetten werd de verhouding tussen rijk, provincie en gemeente duurzaam geregeld.
Evenals schilders verbonden architecten middeleeuwse vormen met hun eigen tijd in neoromaanse en neogotische stijlen. Verder werd begonnen met het onderbrengen van kunst en leerzame dingen in musea. Teylers Museum in Haarlem ging in 17de open voor iedereen. Rijk, provincies en steden volgden al snel met verzamelingen van schilderijen, over de geschiedenis en over vreemde volken. Zo kon de burger in eigen stad zijn horizon verruimen. In de concertzaal kwam dezelfde neiging tot bewaren tot uiting. Men voerde nu ook muziek uit van reeds lang overleden componisten.
Doewes Dekker, ‘Multatulie’ vestigde in de roman ;Max Havelaar’ de aandacht op de uitbuiting van de Indische bevolking.
De trekschuit had een snelheid van 7 kilometer per uur. Een postkoets ging wat sneller, maar de reis Leiden- Utrecht duurde toch nog 5 uur. Utrecht-Roermond was een dagreis van 12 uur. In 1870 had de uitbreiding van het treinennet deze tijden gehalveerd. de trein bleef echter lang een luxe, want tot omstreeks 1900 kostte een enkeltje Amsterdam-Rotterdam 3e klas 20% van een arbeidersweekloon.
Wetenschappers als Buys Ballot, ‘vader’ van het KNM, en de oogarts Donders werden met hun onderzoek internationaal bekend.
Een eeuw discussie over inhoud en kwaliteit van het lager, middelbaar en hoger onderwijs bracht samen met de leerplichtwet van 1900 een verbetering van scholen en universiteiten tot stand. Na een periode van consolidatie leidden nieuwe eisen vanaf 1962 tot democratisering: de Mammoetwet op het voortgezet onderwijs, de herstructurering van het hoger onderwijs en de invoering van de basisschool.
Gemechaniseerde fabrieken en handwerk bleven lange tijd naast elkaar bestaan. Na ongeveer 1870 brak de eerste industrialisatiegolf echter door. Thuiswerkers zoals door Van Gogh geschilderd maakten plaats voor fabriekswerkers, die Van der Leck in 1910 afbeeldde.
Slechte werkomstandigheden kwamen veel voor: zware arbeid door vrouwen en kinderen, lange werktijden, gevaarlijke en ongezonde fabrieken. eerst bemoeide de overheid zich hier niet mee. In 1874 kreeg het kamerlid van Houten met moeite zijn wet tegen de kinderarbeid aangenomen. een parlementaire enquête toonde echter in 1887, hoe slecht de toestand was en hoezeer die veel fabrikanten onverschillig liet. De ergste misstanden werden bestreden met de arbeidswet (1889) en de veiligheidswet (1895). Het stelsel van sociale zekerheid begon met de ongevallenwet (1901).
Na de afscheiding van Belgie (1839) koos Nederland voor neutralistisch isolement binnen de nieuwe staatkundige grenzen.
Op de Haagse vredesconferenties (1899 en 1907) kwamen verdragen inzake het oorlogsrecht en de vreedzame beslechting van geschillen tot stand. Evenals de Haagse conferenties voor internationaal privaatrecht sloten zij aan bij Nederlands drang om internationaal recht boven macht te doen gelden. Het Vredespaleis (1913) herbergt diverse instellingen op het terrein van het internationaal recht.
Met de opkomst van de massamaatschappij, schiepen afzonderlijke bevolkingsgroepen naast politieke partijen ook eigen scholen, standorganisaties, vakbonden en verenigingen. Deze waren onderling nauw met elkaar verbonden tot aparte levensbeschouwelijke zuilen.
Sinds ongeveer 1850 ontstonden in Nederland liberale, antirevolutionaire en katholieke kiesverenigingen. Aanvankelijk werkten de katholieken samen met de liberalen. Vooral door de onderwijskwestie kwam er later een tegenstelling tussen christelijk geïnspireerde en andere politici. Vanaf 1879 organiseerden antirevolutionairen, liberalen, katholieken, sociaal -democraten, christelijk-historischen en anderen zich in landelijke partijverbanden. Het kiezerscorps werd heel geleidelijk uitgebreid tot aan de invoering van het algemeen kiesrecht in 1917.
Ondanks eigen neutraliteit onderging Nederland de invloed van de eerste wereldoorlog. Tot het einde verbleven hier 50-100.000 Belgische vluchtelingen. Ook het leger bleef gemobiliseerd.
De industrialisatie bracht uitbarstingen van sociale onrust met zich mee. Socialistisch georiënteerde groepen ontwikkelden de georganiseerde staking tot wapen van de arbeiders. de spoorwegstakingen van 1903 leidden tot een discussie over de grenzen van die nieuwe arbeidersmacht. daarnaast bleven spontane demonstraties vanwege honger of onvrede met het gezag bestaan. te denken valt aan het Palingoproer (1886), opstootjes tijdens de eerste wereldoorlog en het Jordaanoproer (1934).
Aletta Jacobs (1854-1929) kwam op voor gelijke rechten voor de vrouw. Strijdpunten in de vrouwenbeweging waren scholen, kiesrecht, arbeid en seksuele moraal voor man en vrouw.
Rond 1900 droegen Nederlandse wetenschappers veel bij aan de theorie van natuur- en scheikunde, onder meer met naar hen genoemde wetten. De internationale erkenning bleek uit nobelprijzen voor de scheikundige J.H. van ‘t Hoff (1901) en de natuurkundigen H.A. Lorentz en P. Zeeman (1902), J.D. van der Waals (1910) en H. Kamerlingh Onnes (1913). Ook voerden zij tal van experimenten uit, bijvoorbeeld Kamerlingh Onnes in het later naar hem genoemde Leidse laboratorium.
De tweede industrialisatiegolf in de twintiger jaren kenmerkte zich door elektriciteit, internationale concerns, kartelvorming en overheidssteun aan bedrijfswetenschappelijk onderzoek.
Gas, water, elektriciteit en telefoon werden eerst door particuliere firma’s geleverd. Tegen het einde van de 19e eeuw rees hiertegen steeds meer verzet. Men vond de voorzieningen een gemeenschapstaak en had bezwaar tegen monopolies met hoge tarieven. Gemeentebesturen trokken de taken aan zich en brachten ze onder bij openbare nutsbedrijven. Van daaruit groeiden regionale, provinciale en soms landelijke netten. Zoals voor de telefoon en tussen de elektriciteitscentrales.
Na de 19e eeuwse neostijlen brak Berlages Beurs (1903) nieuwe banen voor de bouwkunst. Architecten wijdden zich verder aan verantwoorde sociale woningbouw en heldere stadsplanning.
Nieuwe vormen van amusement deden in de jaren ’20 en ’30 hun intrede. Jazz en film waaiden over uit Amerika, maar er waren ook producties van eigen bodem te genieten. Wie kende niet de ‘grote kleine man’ Louis Davids (1883-1939) die het variété via de radio of grammofoonplaten de huiskamers binnenbracht? Zijn populariteit was algemeen, dit soort radio-uitzendingen sloeg voor het eerst een brug tussen de verzuilde groepen, evenals sommige geïllustreerde tijdschriften.
In de jaren dertig deelde Nederland in de internationale economische depressie. De crisis werd in ons land relatief laat merkbaar, maar sloeg tenslotte hard toe. De handhaving van de ‘gave gulden’ tot september 1936 droeg bij tot hoge werkloosheid.
Op het dieptepunt van de crisis telde Nederland 400.000 werklozen. Zij en hun gezinnen waren afhankelijk van de steun. De overheid streefde naar loonsverlaging in het bedrijfsleven in de hoop door een politiek van aanpassing meer werkgelegenheid te scheppen. Lange tijd was de regering niet bereid zelf voor meer werk te zorgen door eigen bestedingen aan bijvoorbeeld wegen en gebouwen. Wel werden werklozen ingezet in werkverschaffingsprojecten. Zo kwamen onder meer het Amsterdamse Bos, het Rotterdamse Kralingse Bos en verscheidene zuiderzeewerken tot stand.
In 1932 kwam de afsluitdijk tussen Noord-Holland en Friesland gereed, waardoor de Zuiderzee vernaderde in het IJsselmeer.
Snelle ontwikkelingen in de luchtvaart, de radio, beeldtelegrafie en telefonie brachten verre landen, ook het eigen Indië, dichterbij. Hoewel vooral een elite daarvan profiteerde, was het enthousiasme erover op bepaalde momenten algemeen. Zo bracht de driedaagse vlucht van de Nederlandse Uiver, die in 1934 de handicapklasse van de luchtrace Londen-Melbourne won, massa’s mensen op de been.
In de ochtend van 10 mei 1940 vielen Duitse vliegtuigen en troepen Nederland aan. Vier dagen later capituleerden de Nederlandse strijdkrachten. Na ruim vier jaar angst en ellende werd het zuiden in september 1944 bevrijd. Voor het westen duurde de bezetting tot mei 1945.
De Nederlandse reactie op de bezetter onderscheidde zich van het verzet in andere landen onder meer door drie grote stakingen en de omvang van de ondergrondse pers. De stakingen waren: de Februaristaking van 1941 tegen de anti-joodse maatregelen, de april-meistaking van 1943 tegen de terugvoering van Nederlandse militairen in krijgsgevangenschap en de spoorwegstaking van 1944. Spoedig na de Nederlandse capitulatie verschenen de eerste periodieken. Hun aantal en oplage groeiden snel. Verscheidene verzetsbladen handhaafden zich na de oorlog bovengronds.
Eind 1949 droeg Nederland de soevereiniteit over het voormalige Nederlands-Indië, behalve Nieuw-Guinea, over aan Indonesië.
Nederland en Indonesië vormden na 1949 een unie. Door de Nederlandse weigering Nieuw-Guinea aan Indonesië over te dragen zegde dit land in 1956 de unie op en keerden de resterende 50.000 Nederlanders uit de exkolonie huiswaarts. In 1962 droeg Nederland Nieuw-Guinea toch over, via de VN. Door het koninkrijksstatuut van 1954 kregen Suriname en de Antillen intussen meer zelfstandigheid.
In de eerste naoorlogse jaren kreeg het herstel van de materiële schade prioriteit boven de voorgenomen politieke vernieuwing. Soberheid, saamhorigheid, tucht en orde luidde het devies.
Bij het economisch herstel ging het meer om nieuwbouw dan om wederopbouw. De productie lag al in 1947 weer op het peil van 1939. De overheid startte met haar actieve industriepolitiek een derde industrialisatiegolf. De woningnood bleef echter ondanks een hoge bouwactiviteit nog 25 jaar een knelpunt. Dit kwam niet door de oorlogsschade, maar door een explosieve vraag als gevolg van bevolkingsgroei, lagere huwelijksleeftijd, veranderende gezinssamenstelling en stijgende lonen.
Niet iedereen koos voor een toekomst in het naoorlogse Nederland. ‘Betere mogelijkheden’ lonkten in nieuwe vaderlanden. Een actieve emigratiepolitiek versterkte de prikkel om te gaan.
De met eensgezindheid, discipline en een streng arbeidsethos ter hand genomen opbouw van Nederland wierp begin jaren ’50 vruchten af. Door hogere lonen voor ieder kon een breed maatschappelijk midden ontstaan, een beheerste samenleving doortrokken van burgerlijk fatsoen. De doorsnee familie bracht de avonden door in huiselijke kring bij de radio. Schrijvers en kunstenaarsgroepen verzetten zich tegen de benepenheid en de nog altijd door zuilen beheerste kleinburgerlijke moraal
Na 1945 steeg de welvaart, vooral in de jaren zestig. Er kwamen overheidsregelingen ter ondersteuning van degenen die door gebrek of ouderdom anders niet mee zouden profiteren.
Het gezin bleef na de oorlog gelden als hoeksteen van de samenleving. De rolverdeling was tot de jaren ’70 een gegeven: de man was kostwinner, de vrouw verzorgde het huishouden. In vergelijking met elders vormden vrouwen hier maar een klein deel van de beroepsbevolking. Door het toenemen van geboorteregeling daalde wel het gemiddeld aantal kinderen per gezin en kon de aandacht per kind toenemen. Ongehuwden bleven minder vaak bij de ouders wonen en verlangden zelfstandige woonruimte.
Een stormvloed met zeer hoge waterstanden bracht in 1953 dijkdoorbraken en overstromingen in Zeeland, Holland en Brabant. Sindsdien werden de grootse Deltawerken gebouwd om herhaling te voorkomen.
Na de bevrijding probeerden werkgevers en werknemers het sociaal-economisch leven te ordenen door de stichting van de arbeid, de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie en de Sociaal Economische Raad, daarbij geholpen door de overheid. De overheid plande zelf eveneens, ten aanzien van de economie, de politiek en het welzijn. Rond 1980 nam het optimisme over de maakbaarheid van de samenleving af en sindsdien werd meer nadruk gelegd op het eigen initiatief van de burger.
Welvaart, vrije tijd en behoefte aan mobiliteit vormden de sleutels tot het succes van brommer en auto in de jaren ’60.
Op diverse maatschappelijke terreinen kwamen de gezagsverhoudingen ter discussie. Algemeen was het streven naar democratisering. Jongeren provoceerden politieke en onderwijsbesturen, dienstplichtigen eisten meer rechten, vrouwen stelden de ongelijkheid tussen de seksen aan de orde en het godsdienstig gezag werd beproefd door een kritischer opstelling van de gelovigen en ontkerkelijking.
Direct na de oorlog toonde Nederland zich voorstander van economische en politieke samenwerking binnen Europa. Het afbrokkelen van de grenzen en steunmaatregelen uit Brussel boden land- en tuinbouw, industrie en dienstverlening kansen die gretig werden aangegrepen.
Met de stijgende welvaart deden steeds meer elektrische en elektronische apparaten hun intrede in het huishouden: radio, grammofoon, stofzuiger, wasmachine, koelkast, telefoon, televisie, band- en videorecorder, cd-speler en personal computer. Nederland kenmerkte zich door een snelle verspreiding onder een breed publiek van dergelijke apparaten, zodra zij beschikbaar kwamen. Vanaf 1960 nam de vrije tijd sterk toe. Dit leidde tot meer en verre vakanties, de aanleg van veel groen- en sportvoorzieningen en subsidiëring van culturele activiteiten.
Na de verlening van onafhankelijkheid aan Suriname in 1975 bestond het Konikrijk der Nederlanden uit Nederland, Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten.
In 1945 trad Nederland toe tot de verenigde naties en nadien tot de daarmee verbonden wereldorganisaties. Bij de Europese eenwording speelde Nederland een grote rol. Niet alleen door officiële contacten, ook door toegenomen zakelijk en particulier reizigersverkeer, via kranten en televisie is het buitenland toegankelijker geworden. De tijdelijke of permanente komst van buitenlanders en de toegenomen aanvoer van buitenlandse producten hebben de Nederlandse cultuur verrijkt.
Tijdens de jaren zeventig nam de bezorgdheid over de kwaliteit van bodem, lucht en water toe. Men nam maatregelen tegen de vervuiling en ging op zoek naar alternatieve energiebronnen.
De grondwet biedt iedereen in Nederland grondrechten. deze omvatten onder meer het recht op gelijke behandeling, onaantastbaarheid van lichaam en woning, eerbiediging van de levenssfeer, en brief- en telefoongeheim; waarborgen tegen gevangenneming; de vrijheid van godsdienst, drukpers, petitie, vereniging en vergadering. De overheid wordt opgedragen te zorgen voor werkgelegenheid, bestaanszekerheid, welvaartsspreiding, bewoonbaarheid van het land en bescherming van het milieu.